Behapbare dromen
Vorig jaar trok ik op met een 14-jarige jongen. Ik was aan hem gekoppeld via een lokaal initiatief om de belevingswereld van kinderen te vergroten. Zo nam ik hem een keer mee naar het museum. Geïntrigeerd door de dikke klodders verf die als gestolde havermout aan een ontbijtbord voor hem hingen, zag ik hem plots, zachtjes het doek aaien. We vierden zijn goede rapport bij de KFC. Dat wilde hij graag, een keer in zijn leven de grootste emmer leegeten, en ik hielp hem met het schrijven van een sollicitatiebrief voor een stageplek. Steevast begon hij zijn brief met: hoi, ik hou van voetballen. Later zou ik best prof willen worden.
Hij was wat vlezig, niet echt mollig, meer goed gevoed. Zacht als een jongetje dat zijn groeispurt nog niet had gekregen. Hij voetbalde graag tussen de flats waar hij opgroeide. Ik kon het niet over mijn hart verkrijgen om te zeggen dat hij nooit voetballer zou worden. De sterretjes van Feyenoord worden geloof ik al op de kleuterschool geselecteerd. Die droom zou hem afleiden van wat hij wél echt goed kon, maar misschien ook troosten op moment dat er niks voor hem leek weggelegd.
Na een jaar zat het erop. Ik zette hem voor de laatste keer thuis af en hij bedankte me beleefd, zoals altijd. Hij noemde mij nog steeds ‘u’, hoe vaak ik hem ook had gevraagd dat niet te doen. Hij hield hardnekkig vast aan die afstand tussen ons. Ik voelde me door hem ouder dan ik ben.
Door hem zag ik dat veel van mijn groteske jeugddromen zijn gekrompen met de tijd. Soms kom ik ze weer tegen en kijk er vertederd naar. Dan zit ik op de bank en denk: ik had nu de cabaretier met de uitverkochte zaal kunnen zijn. De zangeres met de discohit. Zo zal hij over vijftien jaar zitten. Zichzelf voetballer van het jaar dromen en denken aan alle afgeslagen wegen, de vergeten stappen, de ballen die hij schoot en het doel niet haalden.
Ik heb altijd een diffuus zelfbeeld gehad; soms dacht ik dat ik heel wat was. Andere dagen voelde ik schrijnend hoeveel ik tekort schoot. Soms werd ik afgewezen en ontslagen. Soms geprezen en geliefd. De buitenwereld vormde zo mijn levensinvulling. Mijn dagen zijn gevuld met behapbare dromen. Ik zou mezelf gelukkig noemen. Ik weet nog steeds niet goed wie ik ben, ik weet wel steeds beter wat ik niet kan. Is dat de essentie van volwassen zijn?