We doen ons best, als Nederlanders
We doen ons best te vergeten dat we niet meedoen aan het wereldkampioenschap voetbal. We doen net of we sympathie hebben voor de Belgen en hun zegetocht. Maar dat hebben we eigenlijk helemaal niet. We hopen stiekem op belachelijk veel succes in andere sporten. Een Nederlandse winnaar van de Tour de France wellicht. Grand Prix winsten van Verstappen. Kiki Bertens die onverwacht succes heeft op Wimbledon. We weten wel dat het een schrale troost is allemaal, maar we moeten wat, zonder Oranje op het WK.
Om me heen horen ik mensen dingen zeggen als ‘ach, ik ben wel blij dat we niet meedoen, dan kan ik rustig van de andere landen genieten’. Dingen van die strekking. Het eeuwige kapot relativeren, waar we in Nederland zo goed in zijn. Soms hoor ik nog wel iemand die niet eens zo van voetbal houdt verzuchten dat het ‘een stuk minder gezellig is nu we niet meedoen’.
Ik zag België van de Brazilianen winnen tussen wat Belgen in een café. Ze waren uitzinnig, die Belgen. Rode Duivels zus, Rode Duivels zo. Het kon allemaal niet op. Ik zei bedeesd ‘proficiat’, lachte als een boer met kiespijn en gaf er een paar een schouderklop. In gedachte bij grote successen die we zelf ooit hadden tegen de magische Brazilianen. Ik vind die rooie shirts lang zo mooi niet als ons oranje tuniek. Ik schaamde me voor mijn afgunst. Afgunst is lelijk. De mens zit moeilijk in elkaar.
Sportnationalisme is het. Eén van de weinige, ruim geaccepteerde vormen van nationalisme in ons land. Het Wilhelmus zingen bij aanvang van de dag op school of de Nederlandse driekleur in de Tweede Kamer neerzetten vinden veel van ons te ver gaan. Overdreven. Dat hoeft allemaal niet zo nodig. Maar als er een Nederlander aan sport doet en kans maakt om te winnen, dan is er geen vlag, Wilhelmus of oranje te veel of te overdreven. En dat missen we nu. Ik kijk op YouTube nog maar eens de snoekduik van Van Persie tegen Spanje in 2014 terug.