Verliefd op Zeeland
De zomer bracht me Zeeland. Ik was uitgenodigd om op een festival in Wissenkerke, een piepklein dorpje op Noord-Beveland, m’n versjes voor te dragen. Met de trein ging ik naar Goes en vanuit Goes ging er een bus. De bus reed slechts één keer per uur, wat als gevolg had dat ik alleen maar te laat of te vroeg kon komen. Te vroeg zijn vind ik nooit erg. Zeeland lag er die dag schitterend bij. Uitgestrekte weilanden tussen dijken, kerktorens in het groen, kleine dorpjes en haventjes. Wat Duitsers op huurfietsen. Dat alles onder een woeste hemel, hoog en wolkrijk, bombastisch en fris. Ik wist al wel dat Zeeland mooi is, ergens in m’n achterhoofd, maar pas nu zag ik het.
In de lucht tuimelden meeuwen achter elkaar aan. Van achter het raam in de bus dacht ik een balans te herkennen. Land, zee en lucht in een wonderlijke harmonieuze formatie. Waar onder de wolken mensen enkel dwergen zijn, zoals Jacques Brel ooit zong in zijn lied over Vlaanderen, ‘Mijn Vlakke Land’. De zomer is in Zeeland een ander seizoen dan in mijn stad Rotterdam. In Zeeland leeft een mens meer met de seizoenen mee, vermoed ik. Men deint er op de grillen van het weer, want het weer is er meer aanwezig dan tussen de glazen torens en in de metrostations waar ik zo aan gewend ben. Een niet te ontkennen vriend en soms ook vijand.
De bus bracht me naar de halte die ik moest hebben. Van daar was het nog een half uur lopen naar het festivalterrein. Daar had ik me al op verheugd. Zomaar een wandeling cadeau krijgen, daar geniet ik van. De Dorpsweg in Wissenkerke. Het was er doodstil, ik keek de bus na. Wat bomen ruisten in de wind. Ik zag keurige huizen met keurige heggen. Ineens kwam er een oudere dame omhoog vanachter één van de heggen. Haar handen in tuinhandschoenen omhoog gestoken. ‘Kijk nou,’ riep ze naar me, ‘een heer in de straat! Dat zien we hier nóóóóit!’. Ik besloot terstond glimlachend dat ik later als ik oud ben in Zeeland zou gaan wonen.