De dood
Jong, levendig en gezond zijnde, vergeet ik soms van de dood. Dat is maar goed ook, want ik snap weinig van de dood. Ik weet van de eenzaamheid, het geluk van samenzijn, van leven, geleefd worden, van hard gaan en van rust, van zogezegd de pieken en de dalen, maar de dood is vol raadselen. Aan het begin van de lente vond ik een dode merel op het balkon. Puntgaaf, naar het leek gewoon van het balkonhekje gevallen, zonder aanwijsbare reden. Een paar weken terug vertelde een kennis over een jonge vader die zichzelf ophing, een vriend van ‘m, geen afscheidsbrief, niemand had geweten wat hem had bezield, of juist ontzielde. En vorige week overleed een goede vriendin van mijn ouders, die ik als een extra oma beschouwde, wel al oud, maar toch te vroeg.
En dan is in korte tijd de dood ineens alom aanwezig. Ik weet van de praktische zaken. Van de geur van rouwcentra, van een lijk en van de penetrante lucht van lijkenmake-up. Ik weet van kisten, cremeren, begraven, lijkstijfheid, noem maar op. Van grafstenen, rouwadvertenties, van gouden tanden en titanium heupen die overblijven in de oven en ik weet van dat rouwkaarten voorrang krijgen met de post. Die dingen weet ik allemaal.
Maar waarom alles dood moet, ik heb geen idee. Natuurlijk weet ik daar ook wel weer praktische antwoorden op. Zoals dat we anders met veel te veel mensen en merels opeenhopen op de toch al wat kleine en overbevolkte aarde. Maar waarom een jonge vader voor de gitzwarte nietsheid van de dood kiest, waarom een lieve vrouw waar veel mensen van houden door kanker geveld moet worden, waarom een prachtig zingende merel op een dag van een balkonhekje moet vallen en nooit meer te horen zal zijn op zwoele lenteavonden. Ik weet het niet.
Maar misschien wil ik het ook niet weten. ‘Het leven hoort bij de dood en andersom’, zeggen ze dan tegen je. En zo is het ook. Leven met zo’n cliché is misschien ook wel het makkelijkste. Vanochtend zat er plotseling een nieuwe merel op het balkonhekje.