Waar wachten we nog op?
Eén van de oudst bekende (niet het oudste, alhoewel dat lang gedacht werd) geschreven zinnetjes in het Nederlands is ‘Alle vogels zijn nesten begonnen, behalve ik en jij. Waar wachten wij nu op?’. Een vrij poëtische kanttekening waarmee een monnik in ongeveer het jaar 1100 zijn pen testte. Toen ik las over dat het gaat om iets wat een nietsvermoedende monnik neerschreef om zijn pen te testen, heb ik alles wat ik nadien heb neergeschreven om een pen te testen enig poëtisch gewicht proberen mee te geven. Stel je voor dat mijn pen-testerij over duizend jaar gevonden wordt en dat er dan te lezen valt ‘1 pak melk, doosje eieren en wat fruit’. Dat wil je niet.
Evenzogoed. Het zinnetje van de monnik komt elke lente weer in mijn hoofd voorbij zweven als een pol in de wind. Ongetwijfeld heeft de beste monnik ook een lente meegemaakt. Hij is verliefd geweest en hij zal ook de vogels de kleine takjes zien hebben verzamelen voor hun nesten.
Ik zit nu aan het begin van deze lente ook te schrijven. Net als de monnik. Achter het raam. Ik kijk vanuit mijn huis uit op een grote, oude boom die voor duiven dienst doet als hangplek, voor de eksters als vrijplaats en voor de kraaien als bouwmarkt. Vooral de kraaien breken behendig de kleinste takjes van de grotere takken af om er vervolgens met hele bosjes tegelijk mee weg te vliegen. Bouwmateriaal voor een gezin. Ontluikende liefde, waar hard voor gewerkt moet worden. Zonder hard werken kom je tenslotte nergens. Ook niet in de liefde.
Alle vogels bouwen dus nesten, behalve ik en jij. Ik weet niet waar ik nog op wacht, maar het kriebelt in elk geval. Mijn nest is al gebouwd overigens. Ze kan er zo intrekken. Nu is het zaak dat ik nog een ‘ze’ vind. Ik geloof dat sommige vogels ook eerst een nest bouwen en dan pas op zoek gaan naar de vrouw. Maar dat vinden van een ‘ze’ is maar een kleinigheid, toch?