Oude man
Een goede vriend en ik stonden te kijken naar een bouwplaats. Mannen doen dat graag. Kijken naar hoe dingen gebouwd worden. Er zwaaide een enorme kraan heen en weer met grote balken die ergens moesten om het gebouw te bouwen. We wezen en zeiden dat we het machtig mooi vonden. Naast ons kwam een veel oudere man dan wij staan. Hij was minstens tachtig. Maar vitaal. En hij keek ook. ‘Zijn jullie misschien studenten bouwkunde ofzo iets, dat jullie interesse hebben in zo’n bouwplaats?’, vroeg hij. Studenten zijn we al lang niet meer. Allebei dertig zijn we. Maar als je oud bent, zie je niet meer zo goed hoe oud de jongeren zijn. ‘Nee, meneer, we vinden het gewoon mooi’, zeiden we.
‘Ik ben van 1928, ik heb alles zo’n beetje gebouwd zien worden hier’, zei de oude man. In ons hoofd wisten we nu dat de kwieke bejaarde dus negentig was. Hij haalde een klein fototoestelletje uit zijn zak en maakte een foto van een stuk beton vlak achter het hek. ‘Voor op Facebook’, zei hij.
Hij vertelde dat toen Rotterdam net gebombardeerd was en de mensen het puin aan het wegruimen waren, hij al een nieuwe stad voor zich zag. Met torens en brede boulevards. ‘Ik was niet zo dol op die ouwe stad, maar dat mag je natuurlijk niet zeggen’, zei hij. Dat mag je inderdaad niet zeggen. Maar we vonden het wel mooi. ‘Ik vind dit torentje dat ze hier bouwen trouwens veel te laag’, zei hij, wijzend naar de bouwput. Hij vond dat er veel meer hoge torens bij moesten. Echt hoge torens. Van minstens 200 meter. Want dan ‘doe je mee’ in de wereld van de hoogbouw, wist hij. We knikten en vonden dat ook. Torentjes van 60 meter zijn maar peanuts.
Met onze handen op de rug en het hoofd in de nek keken we met z’n drie omhoog naar de kraan. ‘Dat jullie dit ook zo mooi vinden, vind ik prachtig, dat geeft me hoop voor de toekomst’, zei de oude man zonder ons aan te kijken. Toen we later koffie dronken wisten we dat we oud wilden worden zoals de oude man. Negentig jaar, omhoog kijkend, hoop en toekomst zien.