Rochelen in de zomer
Mijn vriend ligt onder een dekentje op de bank te rochelen. Dikke gele fluimen spuugt hij uit. Het is juli en hij is verkouden. Hij was deze week te optimistisch gekleed naar buiten gegaan in een shirt met korte mouwen onder zijn jas. Gelukkig woon ik op de eerste etage, maar mijn onderburen zijn weer aan het hozen. Hun kelder is voor de derde keer ondergelopen. Dat is zomer 2016 in Nederland.
Ik hoorde Maarten van Rossem eens zeggen dat we het Nederlandse klimaat onderwaarderen; dat het zalig is dat het hier nooit te warm is en nooit echt koud. Een lichaamsschuw mens is hier inderdaad op zijn plek. Maar verlang je naar zon op je huid, naar het kippenvel van een zomerbriesje op een warme dag, of een keer zwemmen in zee zonder dat het voelt als een ijskoud dompelbad, dan zit je hier verkeerd.
Ik hoorde de olijke weerman, u weet wel, die lange rossige, declameren dat onze toekomst vol zit met felle hoosbuien. Korte regenperiodes waarbij er zoveel uit de lucht komt, dat de grond het niet aankan. Dat had te maken met de klimaatsveranderingen, vertelde hij. Daarna volgde een item over ondergelopen huizen in het oude gedeelte van de stad. Te laag gebouwd en te weinig groen om het water op te nemen. Ook al zijn er nu al waterpleinen en meer bloemperkjes aangelegd, langzaam verzuipt de stad. Willen we van onze huiskamers geen pierenbadjes maken, dan zal de stad van de toekomst minder steen en meer groen moeten worden.
Naïef als ik was, dacht ik altijd dat de opwarming van de aarde gepaard zou gaan met een aangename temperatuur. Laat maar komen, die bestraffende zon. Nederland kan wel wat meer gebruiken. Ik stelde me voor dat die warme luchtstromen prachtige vlinders deze kant op zouden blazen (voor de malariamug konden we klamboes kopen), dat er olijfbomen in Gelderland zouden groeien en ik altijd die hakjes met open tenen aan kon. Helaas. Het park is al dagen meer moeras dan gras. Meurend naar modderig, stilstaand water, waar steeds een paar millimeter bij komt. Ik denk met weemoed terug aan de dagen dat we gewoon op de grond konden zitten. Mijn vriend snuit droef toeterend zijn neus. Nu hij verkouden is, kunnen we niet soebatten over wie de hond uitlaat. Die kijkt me wat dof aan vanaf haar kussen. Tijd om mijn laarzen aan te doen.