In de luwte van de chaos
Het was de eerste mooie dag van het jaar en we zaten op het terras. Mijn tante, mijn moeder en ik. Drie blonde vrouwen met hetzelfde pinnige kinnetje. De nacht ervoor was een stenengooiende menigte door de straat getrokken, hadden galopperende politiepaarden charges uitgevoerd en cirkelden helikopters tot laat boven het centrum. Nu was er niets van te merken. De straat was geveegd, het terras vol, het bier koud.
Mijn tante stak nog een Caballero zonder filter op. Na twee jaar rouw was ze klaar voor de rest van haar leven.
„Ik heb geen idee wat ik wil, dus ga ik alles maar doen”, zei ze en ze blies uit.
Ze liet ons de opbrengst van haar dating-app zien. Een lange reeks van bejaarde mannen volgde. Opa’s met kale koppen die haar schatje noemde, mannen met grijze snorren en onderkinnen die dagelijks vroegen wanneer ze nou wilde afspreken. We giechelden erom. Keurden degene die wat fitter, wat jonger, wat minder wanhopig leken, goed.
Ook ik was op zoek. Mijn ogen bleven plakken aan ieder mooi gezicht dat voorbij kwam. Hoewel mijn hart als gruis in mijn borstkas lag, had mijn lijf een niet te stoppen zoektocht ingezet naar iemand om zoet bij te zuchten. Waren we maar dieren, dacht ik. Dan was al die paringsdrift beperkt tot een seizoen of een paar vruchtbare weken per jaar. Wat een rust om niet constant, tot de laatste ademtocht, al dat verlangen te moeten voelen. Toch kon ik erom lachen. Ik nam mezelf niet te serieus. Het was smakelijk vermaak voor kalme middagen zoals deze.
Mijn moeder herschikte een lok langs haar gezicht. Ze wist nog niet goed hoe ze haar nieuwe haar na de chemo moest dragen. Soms veegde ze het opzij. Vandaag had ze het getoupeerd. Sinds ze weer gezond was verklaard, straalde ze nog meer als tevoren. Ze beleefde goede dagen dubbel. Kortgeleden had een dag als deze geen optie meer geleken.
Mijn tante liet een knappe veertiger zien. „Maar die is dan weer te jong”, zei ze.
„Nee, dat is lekker”, zei mijn moeder smalend. „Sta je in de snoepwinkel en dan koop je niks.”
We soesden in de zon. We wisten dat er ieder moment iets uit de klauwen kon lopen. We waren allemaal iets kwijt geraakt, maar we waren er nog. We hadden onszelf en onze verlangens. We hadden elkaar. We leefden kalm door in de luwte van de chaos.