Iedereen heeft een uitlaatklep nodig
Ik zat in een restaurant met een van mijn dierbaarste vrienden. We aten een kroepoekje van cantharel met koffiemayonaise. Dat klinkt aanstellerig, maar was heerlijk. Dit was het goede leven, dachten we. Nu was het eindelijk begonnen. We voelden ons heel wat daar, in restaurant De Jong, dat niet alleen de achternaam van de chefkok droeg, maar ook zijn leeftijdsaanduiding was.
Mijn vriend en ik waren inmiddels minder jong. We waren allang het kantelpunt voorbij waarin een vriendschap investeren betekende. Wat ons verbond, was een gedeeld verleden. Jarenlang zaten we naast elkaar in de bus naar school. Ik met buikpijn van de zenuwen. Hij met blauwe plekken omdat ik me op hem afreageerde. Steevast zat hij al die jaren hoofdschuddend tegenover me als ik hem weer over een nieuwe bevlieging vertelde. Mijn vriend en ik zijn elkaars tegenpolen. De Sturm und Drang die mij door het leven laat voortjakkeren, is hem vreemd. Hij is gelijkmatig gebo-ren. Meteen een vaste baan na zijn studie, opbouwen, doorgroeien en nu een auto van de zaak en een flat in een van de betere woontorens van de stad met een konijn op het balkon. Alleen als hij een thuiswedstrijd van Feyenoord bezocht was hij niet meer voor rede vatbaar. Dan verruilde hij dat inschikkelijke lachje van hem voor beestachtig gebrul, de ogen groot en koortsachtig. Doodeng als je het mij vraagt, maar iedereen heeft een uitlaatklep nodig, nietwaar?
Het was een avond zoals we vaak hadden gehad, tot de rozenverkoper binnenkwam. Het was een jongen van onze leeftijd, maar afgematter, in een slecht zittend leren jack. Zo’n jongen die ergens in het leven al vroeg een afslag had gemist. Hij hield zijn bloemen half in een oude boodschappen-tas verborgen en toonde ze onderhands, alsof hij vieze boekjes verkocht aan kinderen. In een op-welling kocht ik een roos voor mijn vriend. Dat vond de verkoper raar, zo ging het meestal niet, maar geld is geld en hij zou niet klagen. Na de transactie schooierde hij weer naar buiten. Mijn vriend schutterde hoofdschuddend een bedankje. Buiten begon de verkoper te schelden. Het was niet duidelijk tegen wie of wat. Hij hief zijn resterende bosje als een knuppel en sloeg het kapot te-gen een lantaarnpaal. Drie, vier keer haalde hij uit. Toen beende hij weg.
Na vier gangen en een laatste borrel stonden de vriend en ik weer buiten. Onder onze voeten, in het plasje lamplicht, knarsten de doornen. We voelden ons schuldig maar wisten niet goed over wat. We namen afscheid. Beloofden elkaar dat we het snel weer zouden doen.