De vliegende trap
Ik las eens dat meisjes tot hun puberteit meer zelfvertrouwen hebben dan jongens. Zodra de groeispurt wordt ingezet, draait het om; jongens krijgen een positiever zelfbeeld dan meisjes. Ik kan dit beamen; op mijn vijftiende zei mijn eerste vriendje dat ik ‘welvaartsspek’ had en daarmee sloeg het beeld dat ik van mezelf had drastisch om.
Daarvoor was ik een Power Ranger geweest. Een Xena the Warrior Princes. Een Samurai Pizza Cat. Met één opmerking was ik slechts een mollig meisje geworden. De liefde nam me mijn superheldendroom af.
Ik ging op taekwondo om dat welvaartsspek eraf te trainen. Bij de eerste les moest ik tegen de leraar sparren, een boomlange Brabander. Hij schopte me met zijn blote mannenvoet vol in mijn gezicht. Twee weken lang liep ik met een blauwe kaak rond. Mijn eerste portie misogynie. Ik dacht dat het zo hoorde en bleef trainen. Ik werd vooral goed in de vliegende trap.
Regelmatig komt die superheldendroom terug. Ben ik meer dan een zacht lijf en een groot hart. Zo ook deze week. Ik was aan het joggen want deadlines, vervelende opdrachten en een algehele slechte zin, zorgden voor een kwade bui. Een beetje endorfine aanmaken zou me helpen. Wat ik kreeg was een stoot adrenaline. Ook lekker.
De kale vent zat op een bankje in het plantsoen. Zijn fiets stond naast hem op de standaard. Dat viel me op. Dat hij die zo netjes had neergezet. Toen zag ik zijn hand tussen zijn benen op en neer gaan. Loom zat hij daar in de voorjaarszon, alsof hij een huisdier aaide.
Soms, als ik weer eens een smerig bericht krijg van een klojo die de Metro verwart met een seksblaadje, fantaseer ik dat ik de man in kwestie tegenkom in een donker steegje. Eindelijk eens die vliegende teakwondo-trap in praktijk brengen. Daarna een rake stoot op de adamsappel. Het lijkt me zalig zo’n vent naar adem te zien happen.
In de verte zag ik twee dames met rollator het wandelpad afkomen. Ze giechelden met elkaar. De rukvogel op het bankje hadden ze nog niet gezien. Een kleurige reeks scheldwoorden reeg ik gepassioneerd aaneen. De dames keken op. De kerel ritste geschrokken zijn broek dicht. Een vogel vloog weg. Ik rende door. Halverwege mijn rondje draaide ik me om. Ik was woedend en nog niet klaar. Ik zou ‘m, zwoer ik. Het bankje was inmiddels verlaten. Ik vond het bijna jammer.