De kunst van Harry Potter
Er komt een Harry Potter-expositie naar Nederland. Ik zal die niet bezoeken, hoewel ik de eerste delen met veel plezier heb gelezen. Het lijkt me gewoon een beetje… Nep. Sinds ik leerde dat de opgezette dieren in het natuurhistorisch museum in feite een velletje over een piepschuimen vorm zijn, vind ik elke vorm van representatie een beetje flauw. Geef me een echte flubberwurm of rot op.
Nu was ik onlangs in Edinburgh, de stad waar Harry Potter geschreven is. Tussen twee kastelen in, met dikke mist die plots de steegjes vullen en de klakkende stappen van kilt-dragende snormannen die weerkaatsen tussen de kille muren, verwacht je ieder moment uilen, draken en tovenaars te zien. Het was het Fringe Festival, het grootste theaterfestival van de wereld, dus er waren sowieso genoeg rare vogels op de been. Geen meter was onbenut gelaten door de straatmuzikanten, flyeraars én bedelaars. Die laatste categorie leek soms het meest professioneel. Natuurlijk waren er de punkers die lui op een smoezelig dekentje lagen met hun honden en die voor brokjes bedelden, maar de Roma hadden het beter aangepakt. Op de vaste route van mijn hostel naar de stad zat afwisselend een volwassen man of vrouw, beiden de omvang van een flinke boei, gestoken in knellende sportkleren. De vrouw had een bloemige doek om haar hoofd gedrapeerd, de man toonde gewoon zijn kale kruin aan de passanten. Ze bewogen niet, maar zaten op hun knieën. Het hoofd nederig gebogen en de handen tot een kuipje gevouwen. Ze zaten doodstil, als standbeelden van schaamte. Ze deden me denken aan Boeddhistische monniken. De soort die hun hartslag en celdeling kunnen vertragen door eenvoudigweg niets te doen. Tussen alle gekte van het festival waren ze een baken van rust. Ik vroeg me af of het een stel was en of ze elkaars zere gewrichten ‘s avonds insmeerden met tijgerbalsem. Ik hoopte het van harte. Ik kon maar moeilijk rustig blijven tussen alle steltlopers, vuurspugers, zingende clowns en Molière-acteurs en kwam elke avond totaal overprikkeld terug in het hostel, hopend dat iemand me zou kunnen kalmeren of mijn zere voeten masseren. De stille bedelaars plakten in mijn fantasie. Daar lag ik me in het stapelbed af te vragen of ze veel verdienden. Of ze de houding zelf hadden bedacht of dat ze onderdeel waren van een kartel. Wat hún verhaal was. Soms is de realiteit interessanter dan fictie. Ik had graag een kijkje in hun leven genomen.