De baas aan het woord
WANG HUI:
Ik heet Wang Hui. Eerst de familienaam, dan mijn eigen naam. Zo doen we dat in China. Bij mijn voetbalclub ADO Den Haag noemen ze me Hui Wang. Dat klopt niet. Mijn naam is een manier om respect te tonen. Om mijn komaf te eren. Dat snappen Hagenezen niet.
‘Hui Wang,’ zeggen ze, ‘waar blijft het geld?’
Stel, ik zit in een restaurant. De ober smijt het eten op tafel. Blijft me aanstaren als ik het vlees aansnijd. Boert zodra ik een hap neem. Het smaakt goed, maar gezellig is het niet. Bij het afrekenen, betaal ik voor het eten. Maar denk je nu echt dat ik hem een fooi geef?
De mannen die hun eigen naam voorop hebben gezet, die zich belangrijker wanen dan wat voor hen kwam, dan wie boven hen staat, die gaan mij de les lezen hoe het heurt?
Kijk, ik voetbal ook. Ik ben geen onverdienstelijke linksbuiten. Voor voetbal heb je drie dingen nodig: snelheid, precisie en tactiek. Ik zeg het nog eens: tactiek. Hoe kan Nederlands voetbal zo groot zijn geworden en zo lomp zijn gebleven? Baas en werknemer zijn als vis en water: we zijn afhankelijk van elkaar. Ze zijn gulzig, de vissen van de voetbalclub. Al het water dat ik ze gaf hebben ze opgedronken. Zie je ze spartelen?
‘We verdrogen,’ jammeren ze. ‘We hebben meer nodig. Meer!’
Ik zie het zo: water kun je opdrinken, maar vis kun je grillen.
Mooie geblakerde lijnen over hun arrogante koppen. Wie zich brandt, moet op de blaren zitten. Ik stuur een Chinees om ze te leren hoe het heurt. En als ze het niet begrijpen, stuur ik nog een Chinees en nog een. Ik leer hen: tactiek. En zo niet: er zijn nog zoveel vissen in de zee. Kwestie van vangen.
Ze klagen. Via hun krantjes en spreekkoortjes en televisieshowtjes. Alle opgeprikte kereltjes vinden er wat van. Gebruiken hun balkennis als glazen bol. Ze maken me mystiek. Wat zal ik nu weer doen? Wat is mijn plan? Ze vinden me ongrijpbaar. Omdat ik zogezegd de telefoon niet opneem. Mijn beloftes niet nakom. Maar wat ze niet inzien is dat het spel allang begonnen is. Ze staan inmiddels 3-0 achter.