Gelukzoekers
Mijn ouders waren gelukzoekers. En tot op de dag van vandaag begrijp ik daar niets van. Ze kwamen niets tekort in Turkije: ze waren goed opgeleid, studeerden medicijnen aan de universiteit van Izmir, hadden een dak boven hun hoofd, zonnige vooruitzichten qua carrière en dus inkomsten, liefhebbende familie en vrienden. Ze leden alleen aan één kwaal: jeugd. Ze wilden wat van de wereld zien.
Dus toen ze tijdens een weekendtripje naar Efeze (ff googlen) waar meer dan 45 jaar geleden nog weinig mensen kwamen, tegen twee Nederlanders aanliepen, maakten ze daar een praatje mee. De Nederlander bleek patholoog-anatoom (jezus christ what are the odds?!), in Nederland was een artsentekort en de man zei tegen mijn vader: “Waarom kom je niet naar Rotterdam? Hier heb je mijn adres.” En ondanks dat in die tijd brieven er maanden over deden om naar Nederland te komen, vliegtuigen 1x per week vertrokken in plaats van 1x per uur, stond mijn vader op een dag voor zijn deur. In Rotterdam. Halló! Here I am. Hoewel, mijn vader sprak Frans dus dat zal iets geweest zijn als ‘Bonjour, je suis là!’. Helaas was na twee maanden die positie al bezet maar niet getreurd. Paps kon in Den Haag aan de slag. ‘Bij dr. Minder, dat is een Zwitsers patholoog-anatoom en één van de beste bovendien, ga daar maar heen. Die spreekt Frans dus daar kun je mee communiceren.’.
Lang verhaal kort: mijn ouders zochten het avontuur. Het geluk, zonder dat er een definitie van geluk is. Persoonlijker en subjectiever wordt het niet. Wat voor de één geluk is, is voor de ander horror. Ze kwamen met bagage, niet alleen de bagage van de artsen in spé maar ook die fysieke koffer. Die, toen mijn moeder hier eenmaal landde in haar witte mantelpakje terwijl het pijpenstelen regende, een jaar ongeopend achter de deur bleef staan. Klaar om te vertrekken want ‘hier kun je niet wonen laat staan leven’. Mijn moeder vertrok ook. Want waarom zou je op kamers wonen in den vreemde, je uit de naad werken in den vreemde, verstoken zijn van vrienden en familie in den vreemde, als je thuis álles hebt? Terug in Turkije diende de grootste dwarsligger in mijn moeders leven zich aan: ik. Ze bleek zwanger en het land zijnde dat Turkije vandaag de dag nog steeds is, stuurden mijn grootouders haar terug naar Nederland. Terug naar haar man. En dan besluit je dus te blijven. Nou ja, vooralsnog dan hé? Je probeert er het beste van te maken. Opleiding doen. Beetje geld verdienen. Beetje wat van de wereld zien. Reizen. En op een dag terug naar familie. Ooit. Mijn moeder kon zich melden bij het oogziekenhuis in Rotterdam, mijn vader kon promoveren aan de Erasmus Universiteit.
Mijn jeugd als migrantenkind herinner ik mij als gedoe. Eindeloos gedoe. Ik moest Nederlands buitenshuis leren en als kind kiezen ‘waar het leuker was’: Nederland of Turkije. Waarop ik elke volwassene minachtend aankeek: ‘vind jij het leuker op vakantie of als je naar je werk moet?’ Vijf jaar. Als tienjarige wees ik een Turkse militair zijn plek. Mijn paspoort bleek verlopen (werkende ouders hé, nooit ergens tijd voor) en of ik me even op Istanbul Airport wilde verantwoorden: ‘Zie ik eruit alsof ik daar verstand van heb? Daar is mijn moeder, zoek het lekker met haar uit.’. Alles wat ze meemaakten in Nederland was nieuw voor mijn ouders (over mijn moeders eerste ontmoeting met Sinterklaas – ze barstte in huilen uit – een andere keer). Ik zag mijn ouders op twee plekken leven: met hun verstand in Nederland, met hun gevoel in Turkije. Tot op de dag van vandaag begrijp ik dat niet – anders dan dat het een keuze was om hun ‘geluk’ te accepteren en op deze manier te leven.
Natuurlijk was er ook geluk. Mijn ouders hadden spullen waar ze in Turkije medio jaren zeventig nog nooit van gehoord hadden: een vaatwasser. Een kleuren tv. Duitse auto’s. Bontjassen. Hippe kleren. Vakanties naar andere landen. Ik had poppen, beren en Lego in alle soorten en maten. Platenspeler, radio, tv en videorecorder – ik ben geen dag in mijn leven iets tekort gekomen wat je niet in een winkel kon kopen. Gelukzoekers denken dat het geluk in spullen zit. Geluk‘vinders’ beseffen dat die spullen slechts compensatie voor gemis is. Gemis van familie, sociaal netwerk, gemis van alles wat je kent. Uiteraard maakten mijn ouders vrienden; vrienden die inmiddels een voor een overlijden, oom Cees, oom Ömer, tante Ria, oom Frans, tante Tini, oom Philip. Mijn ‘familie’ bestaat uit deze mensen en hun kinderen, niet uit degenen die mijn ouders in Turkije achterlieten. Die zijn prima hoor. Maar het verschil tussen het leven van familie die met z’n zevenen op een driekamerflat woont en die jongetjes belangrijker vinden dan meisjes, en mijn leven in Nederland was destijds een verschil dag en nacht.
Ik leerde snel en ik leerde zonder spijt te leven: dit is het. Keuzes bepalen niet alleen jouw leven maar ook het leven van je geliefden, familie en kinderen. Mijn keuze maakte ik als kind al: nooit, maar nooit zal ik leven in een ander land dan waar de mensen wonen van wie ik hou en met wie ik mijn leven wil doorbrengen. Nooit in mijn leven zal ik verlangen naar iets wat binnen handbereik is maar niet in mijn ‘bezit’. Met minachting luisterde ik naar jongetjes op het gymnasium, die bluften dat ‘ze later in het buitenland’ gingen wonen. Want dat weer hier, verschrikkelijk! Nee, dan Frankrijk. Daar scheen de zon. Als ‘zon’ het criterium voor vestigingsplaats zou zijn, zouden al die Afrikanen en Syriërs, en destijds Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen dan naar Nederland trekken? Ik leerde al vroeg dat mensen dom waren – al zaten ze op het gymnasium en hadden ze dubbele voor- en achternamen. Ik heb gezworen nooit in mijn leven buitenlander te zijn in den vreemde, nooit een taal opnieuw te leren om mij verstaanbaar te maken, nooit mijn vak opnieuw te moeten uitvinden om mijn geld te verdienen en nooit andermans cultuur, waarden en normen te omarmen om te kunnen aarden in den vreemde. Elke buitenlander (dat is dus iemand die ik buiten de Nederlandse landsgrenzen tegenkom) die mij vertelt dat hij ‘wil emigreren’, zeg ik dat hij thuis moet blijven. Of het de ober in een restaurant is of een jonge arts, het maakt niet uit. Het leven is makkelijker in je eigen land, waar je familie en vrienden wonen. En dat vele geld dat je zogenaamd in den vreemde verdient? Het is een leugen, verspreid door gelukzoekers die gefaald hebben maar dat nooit zullen toegeven.
Mijn ouders waren gelukzoekers die eindigden als migranten. Wij, hun kinderen hebben geluk gehad dat we de kans kregen om te zien waar ze voor kozen: afgedwongen geluk, een gemist leven en aanpassen in den vreemde. Wij, hun kinderen, kozen met ons verstand maar vooral met ons hart voor ons thuis. Nederland. Dit wil niet zeggen dat ik, als mijn ouders in Turkije waren gebleven, ongelukkig zou zijn geweest. Alle Turkse studiegenoten van mijn ouders en hun kinderen gaat het goed. Hun levensstandaard doet niet onder voor die van ons. Er is echter één duidelijk verschil: zij leven in een politiek en economisch instabiel land waarbij rechten en vrijheid recht evenredig lopen met wie je bent, kent en wat je vermogen is. Hoe zeer in Nederland mensen ook claimen dat niet iedereen dezelfde rechten heeft, het is hier genivelleerder dan in vele vele andere anderen. Hoe zeer vrouwen in Nederland nog achtergesteld worden, het is niets vergeleken bij Turkije. Mijn Turkse vriendinnen hebben het goed – maar alleen omdat ze van hun ouders en echtgenoten geleerd hebben dat ze moeten, mogen, vechten voor hun rechten. Ze moeten opeisen en zich niet weg moeten laten zetten omdat ze vrouw zijn. In zo’n omgeving had ik, het kind van mijn ouders zijnde, prima kunnen functioneren maar had ik dagelijks ruzie gehad met een man die meent belangrijker te zijn dan ik. Nu overkomt me dat slechts tijdens vakanties in Turkije en leidt het tot jankende mannen.
Er gaat geen dag in het leven mijn zussen en mij voorbij zonder te beseffen dat onze keuze voor ons vanzelfsprekend is, maar voor de ander vreemd. Als we te horen krijgen dat we zo goed Nederlands spreken, wijzen mijn zussen erop dat dat best vanzelfsprekend is als je hier geboren, getogen en opgeleid bent. Ik zeg de waarheid: “Ja, ik spreek beter Nederlands dan jij.” Ook taalbeheersing is een keuze, eentje waarvan mijn vader zei dat hij het ons niet zou kunnen leren omdat Nederlands niet zijn eerste taal is en hij het nooit foutloos zou spreken. Accentloos, dat dan weer wel.
Ja, ik ben het kind van gelukzoekers. Het kind van migranten. Ik ben geen expat, geen migrant, geen gelukszoeker, geen vluchteling, geen buitenlander, geen allochtoon. Ik ben het product van gelukzoekers die met bagage naar Nederland kwamen. Dat anderen etiketten op me willen plakken en moeite hebben om mensen als ik als Nederlander te zien, is hun probleem. De stroom gelukzoekers die op Nederland afkomt, zal nooit afnemen. Ze tegenhouden is kansloos; overal ter wereld lijden mensen aan ‘jeugd’ of denken ze dat de gebraden kippetjes elders in de mond vliegen.
Als kind van gelukszoekers ben ik fel gekant tegen de komst van nog meer gelukzoekers. Alle claims van onze zieligheidsindustrie ten spijt, is het in Nederland en in welk ander land dan ook, niet beter leven dan in je geboorteland. Tenzij je uit een oorlogsgebied komt maar inmiddels liegen mensen de wereld bij elkaar omdat ze zijn gaan geloven dat het hier beter is. Als kind van gelukzoekers heb ik nooit begrepen waarom onze Nederlandse overheid geen eisen stelt aan gelukzoekers. Omdat het ‘niet eerlijk’ is om zelfredzame mensen met opleiding, vermogen, taalbeheersing toe te laten en de rest vriendelijk doch dwingend direct af te wijzen? Omdat we ‘geen onderscheid’ mogen maken tussen mensen? Die tijden zijn voorbij en niemand is daar beter van geworden; immigranten aan de onderkant van de samenleving en hun kinderen maar de bevolking die plaats moest maken ook niet. Het is tijd dat onze zieligheidsindustrie haar messiascomplex aflegt en inziet niet de hele wereld te kunnen helpen in hun zoektocht naar geluk. Want als kind van gelukzoekers weiger ik en met mij vele Nederlanders, mijn recht op geluk ondergeschikt te maken aan andermans Odyssee naar geluk.