Dyspraxie, een softwarefoutje in de hersenen
Het Europese thema van de Dag van de Logopedie op 6 maart is dyspraxie, een stoornis bij de correcte verwerking van informatie die tot moeilijkheden bij de motoriek en motorische vaardigheden, waaronder ook spreken.
Taalproblemen kunnen uiteenlopende oorzaken hebben. Soms is er sprake van een primair probleem in de taalontwikkeling, soms blijft de taalontwikkeling achter als gevolg van een andere stoornis of in relatie tot afwijkingen in het spier- of zenuwstelsel. Een goede diagnose is daarom heel belangrijk. Kinderen met dyspraxie hebben problemen met bewegen. De impact kan enorm zijn, ook op de taalontwikkeling.
Aangeboren stoornis
Onhandigheid, problemen met lezen en schrijven, je mes en vork niet kunnen vasthouden, een bal niet kunnen vangen, niet kunnen huppelen of fietsen, laat leren praten: het zijn kenmerken van dyspraxie. Een rij kenmerken die overigens nog flink is aan te vullen. Maar het kan ook dat heeft iemand met dyspraxie maar enkele van deze kenmerken heeft, waardoor de diagnose soms lastig is te stellen.
Die diagnose is juist belangrijk, betoogt Jan van den Brule, staf-arts Jeugdgezondheidszorg bij GGD Hollands Midden: ,,Dyspraxie bij kinderen is een aangeboren stoornis, die helaas niet te genezen is. Vergelijk het maar met dyslexie en dyscalculie, die ook niet overgaan. Maar je kunt de symptomen door middel van training wel verminderen en vaardigheden aanleren. Een nieuwe vaardigheid vraagt echter steeds weer training. Hoe vroeger je dyspraxie signaleert en diagnosticeert, des te eerder je kunt beginnen met oefenen en trainen, en hoe beter de resultaten.”
Lastig in te slijpen
Om dyspraxie vroegtijdig te signaleren, ook als ouder, moet je eerst weten wat dyspraxie precies is en welke kenmerken het heeft. Van den Brule: ,,Dyspraxie is een aanlegstoornis. Zie het als een softwarefoutje in de hersenen op het gebied van informatieverwerking: het omzetten van prikkels naar handelingen. Vaak wordt dyspraxie zichtbaar bij het leren van complexe handelingen die niet zijn geprogrammeerd zijn bij de geboorte zoals spreken, veters strikken, fietsen en (met mes en vork) eten. Voor kinderen met dyspraxie zijn die handelingen erg lastig in te slijpen. Als ze de gedachte hebben – de prikkel – dat ze iets willen benoemen of doen, dan is die handeling vervolgens niet of nauwelijks uit te voeren.”
Moeite met spreken
Een verstoorde spraak is een veelvoorkomend kenmerk van dyspraxie. Logopedist Karin Brinkmann: ,,Spreken is ook een beweging. Door dyspraxie kunnen mensen de spreekbeweging moeilijk uitvoeren. In mijn praktijk kom ik van alles tegen, van kinderen die niet weten hoe ze hun stem kunnen ‘aanzetten’ – terwijl die stem wel gewoon functioneert – tot aan kinderen die door negatieve ervaringen niet meer willen spreken. Bijvoorbeeld omdat ze constant niet worden begrepen door anderen.”
Verstaanbaar voor vreemde
Brinkmann is het met Van den Brule eens dat een vroegtijdige diagnose belangrijk is. ,,Er zijn signalen die erop kunnen wijzen dat een kind niet de normale ontwikkelingslijn volgt. Baby’s met dyspraxie kunnen bijvoorbeeld heel eentonig of eenzijdig brabbelen, door telkens dezelfde klanken of klankcombinaties te gebruiken. Bij wat oudere kinderen valt op dat ze bijvoorbeeld laat of weinig gaan praten, slecht verstaanbaar spreken of woorden steeds op een andere manier uitspreken. Een handige stelregel is dat een kind van vier jaar oud voor een vreemde verstaanbaar moet zijn.”
Deuk in zelfvertrouwen
Als een ouder dergelijke signalen bij een kind opmerkt, kan er onderzoek naar dyspraxie worden ingesteld. Brinkmann: ,,Een logopedist doet dan spelletjes en oefeningen waarbij woorden die het kind vaak nodig heeft veel worden herhaald. Heel belangrijk hierbij: oefenen, oefenen en nog eens oefenen met het spreken zelf. Mondoefeningen zoals de lippen tuiten of met de tong dingen aflikken helpen niet. Dit zijn heel andere bewegingen dam die je bij het spreken nodig hebt. Vergelijk het maar met het leren spelen van een muziekinstrument, daar zijn ook veel trainingsuren voor nodig met het instrument zelf. De rol van de ouders is cruciaal, ook in de begeleiding van het kind. Blijf positief, leg geen druk op een kind, geef het de tijd en de ruimte om iets te zeggen. En luister vooral naar wát een kind zegt, in plaats van hóé het iets zegt. Door een kind constant te verbeteren, kan het zelfvertrouwen een deuk oplopen, wat de spraakontwikkeling niet ten goede komt.”
Eerste keer ‘mama’
Van den Brule benadrukt dat iemand dyspraxie zijn leven lang bij zich draagt. ,,Bij volwassenen kan dyspraxie tot grote problemen leiden. Iemand kan bijvoorbeeld ongeschikt blijken voor een beroep waarvoor motorische vaardigheden vereist zijn. Bovendien heeft iemand met dyspraxie vaak moeite met denkprocessen organiseren (plannen wat te doen en hoe het te doen) en het zinnen plannen, een verhaal vertellen of een tekst schrijven. Dyspraxie heeft écht impact op iemands leven, dus vroege signalering is van wezenlijk belang.”
Verbluffend resultaat
Maar als een kind met dyspraxie eenmaal wordt behandeld, kunnen de resultaten verbluffend zijn. Brinkmann: “Peuters zijn soms te jong voor een echt onderzoek naar dyspraxie, omdat ze de aandacht nog niet altijd hebben om bij een onderzoek echt mee te doen. Toch kunnen logopedisten bij hen een soort diagnostische therapie doen. Daarbij helpen we die kinderen bijvoorbeeld om de spraakbewegingen uit te voeren door deze te ondersteunen met een gebaar, of door hen te helpen bij de beweging zelf. Zo kunnen we zien of het gaat om dyspraxie of om een andere vorm van spraakproblemen. Ook kan enorme vooruitgang worden geboekt. Het is werkelijk ontroerend om dan mee te maken dat een kind voor het eerst ‘mama’ kan zeggen.”