Negentien vrouwen eisen compensatie voor dwangarbeid bij Kloosters: ‘Soort gevangenis’
Negentien vrouwen die in de vorige eeuw moesten werken in de kloosters van de Zusters van de Goede Herder, eisen vandaag erkenning van de misstanden en een schadevergoeding voor de materiële en immateriële schade van de verantwoordelijke kerkgenootschappen.
„Als ik doodga en ik kom in de hel, dan ben ik niet bang, want ik heb al in de hel gezeten”, dacht ooit één van de vrouwen toen zij moest werken in één van de kloosters.
Al op elfjarige leeftijd aan het werk in de kloosters
De vrouwen werden soms al op elfjarige leeftijd tewerkgesteld in de kloosters, soms omdat ze zwanger waren geworden buiten het huwelijk om. Er werd onder meer genaaid en gewassen, voor bijvoorbeeld warenhuizen en ziekenhuizen, maar zelf kregen de meisjes niets van de opbrengst. Het werd ook als vrome boetedoening gezien. Hun advocaten en Bureau Clara Wichmann, dat de rechtszaak aanvoert, vinden dit echter „dwangarbeid”.
Onze rechtszaak tegen De Goede Herder komt morgen, vrijdag 17 februari, om 10.00 voor de rechter. Voor meer informatie en een link naar de livestream van de openbare zitting: https://t.co/x8sdRdlMZK pic.twitter.com/hLrkQtXzaa
— Bureau Clara Wichmann (@clara_wichmann) February 16, 2023
Zes vrouwen hebben tijdens de behandeling verklaringen afgelegd. Naast regelmatig bidden op de knieën, werd er continu gewerkt, zelfs op zaterdagochtend. „Je mocht nooit stilzitten. Ik was veertien en zat de hele dag achter de trapnaaimachine. Soms kon ik tien seconden rusten, maar dan moest ik doorwerken. Ik heb er versleten rugwervels aan overgehouden. Ik zat op een te hoge stoel. Je was een soort robot”, verklaart één van de vrouwen.
‘Soort gevangenis’
Een andere vrouw sluit zich hierbij aan. Volgens haar waren de kloosters een „soort gevangenis”. Het werk was soms zelfs zo zwaar dat ze er vaak door flauwviel. Er werd nooit gepraat en de meisjes mochten nooit naar buiten, behalve om elders te werken. In een verklaring van een andere lotgenoot is te lezen hoe ze twee weken in een isoleercel moest doorbrengen, nadat ze probeerde weg te lopen. Dit beschrijft zij als „heel eng”. Als enige verwennerij in de kloostertijd herinnert ze zich „een sinaasappeltje op Koninginnedag”.
Andere ‘verwennerijen’ die de meisjes weleens kregen, waren sigaretten. Maar als één iemand ook maar iets ‘verkeerds’ had gedaan, mocht niemand meer een sigaret voor die dag. Ook konden de meisjes iets lekkers verdienen met het maken van zoveel mogelijk bh-bandjes in hun schaarse vrije tijd, in competitie met andere groepen.
Wie precies verantwoordelijk zijn geweest voor deze toestanden is door het gesloten religieuze front lastig achter te komen. Volgens de raadslieden van de vrouwen zijn de feiten echter te ernstig voor verjaring en kan het hun cliënten niet worden verweten dat ze niet eerder aan de bel hebben getrokken. Ze kregen immers niet of nauwelijks onderwijs, waardoor ze in een achterstandssituatie bleven. Ook kenden ze elkaar amper om steun te zoeken, want ze waren in het klooster een nummer.
Ruzie na ruzie voor de familie Hazes, inmiddels ook rechtszaak – dit is er allemaal gebeurd