Rutte: excuses voor houding regering ten aanzien van Holocaust
Premier Mark Rutte heeft zondag excuses aangeboden voor de Nederlandse houding ten aanzien van de Jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog.
„Nu de laatste overlevenden nog onder ons zijn, bied ik vandaag namens de regering excuses aan voor het overheidshandelen van toen. Dat doe ik in het besef dat geen woord zoiets groots en gruwelijks als de Holocaust kan omvatten", zei Rutte zondag tijdens de jaarlijkse Nationale Holocaust Herdenking in Amsterdam 75 jaar na de bevrijding van naziconcentratiekamp Auschwitz, op 27 januari 1945.
Tot nu toe zag het Nederlandse kabinet geen aanleiding voor excuses voor die houding van de Nederlandse regering ten tijde van de Holocaust. In 2012 was de kwestie al aangezwengeld door PVV-leider Geert Wilders.
Kille ontvangst
De PVV zei toen dat de Nederlandse regering in ballingschap in Londen tijdens de Tweede Wereldoorlog wegkeek van de Jodenvervolging. Hij kreeg toen bijval van onder meer het Nederlands Auschwitz Comité.
Maar volgens Rutte was er toen geen ‘breed gedragen advies’ uit de kring van betrokkenen of informatie die zou moeten leiden tot excuses. Hij verwees toen naar het standpunt van het kabinet-Kok uit 2000, dat wel excuses aanbood voor de ‘kille ontvangst’ na de oorlog van Joden die de Holocaust hadden overleefd. Het toenmalige paarse kabinet stelde 680 miljoen gulden beschikbaar voor oorlogsslachtoffers, waarvan 400 miljoen voor de Joodse gemeenschap.
Tekortgeschoten
Rutte stelde zondag: „Want 75 jaar na Auschwitz is antisemitisme nog altijd onder ons. Juist daarom moeten we voluit erkennen wat er destijds is gebeurd en dat ook hardop uitspreken", aldus de premier. Rutte zegt dat de regering tekort is geschoten. „Toen een groep landgenoten onder een moorddadig regime apart werd gezet, buitengesloten en ontmenselijkt."
„Toen het gezag een bedreiging werd, zijn onze overheidsinstanties tekortgeschoten, als hoeders van recht en veiligheid. Zeker, ook binnen de overheid was er individueel verzet, maar te veel Nederlandse functionarissen voerden uit wat de bezetter van hen vroeg. Anderen verdroegen het grote kwaad in de hoop nog iets goeds te kunnen doen – wat soms lukte, maar veel vaker niet. En de bittere consequenties van registratie en deportatie werden niet tijdig en niet voldoende onderkend."