Metro, ondergrondscher dan Hitler’s schuilkelder!
De vermaarde striptekenaar Marten Toonder bralde in de Tweede Wereldoorlog niet over Moffentuig. Hij transformeerde zijn vlammende haat juist in scherpe cartoons voor Metro, de verzetskrant die vandaag precies 75 jaar geleden voor het eerst verscheen. „Want één tekening kan meer zeggen dan duizend woorden.”
Het is november 1944. Twee maanden nadat Nederland op Dolle Dinsdag danste omdat de bevrijding aanstaande zou zijn, woekert de oorlog tegen de Duitsers in alle hevigheid door. Sterker: de kou van de beruchte hongerwinter krijgt ons land in z’n greep, terwijl de landelijke voedselvoorraad in ijzingwekkend tempo slinkt.
Het is de tijd dat Marten Toonder een belangrijke beslissing neemt. De man die al drie jaar lang zijn strips over (zijn later wereldberoemd geworden creaties) Tom Poes en Olivier B. Bommel voor De Telegraaf maakt, besluit zich door een bevriende arts manisch-depressief te laten verklaren. De reden? De 32-jarige Toonder wil absoluut niet meer werken voor een krant, waar inmiddels een SS’er aan het roer staat en trots het Duitse woord verkondigt. Net als zijn geesteskind Tom Poes vaak doet, verzint Toonder een list. Alleen door officieel ziek te zijn, kan hij onder zijn contractverplichtingen bij De Telegraaf uitkomen.
Geheime gevoelens
De daarentegen juist kwieke Toonder wil al zijn energie aanwenden voor het verzet. Samen met zijn twee jaar jongere broer Jan Gerhard en kompanen Jo Pellicaan, Bram Noordhoff, Piet Beishuizen en Dirk Huizinga (zie foto bovenaan het artikel met de makers) voor, start Toonder het satirische verzetsblad Metro.
„De behoefte om die te maken ontstond toen ik de illegale pers een poosje gevolgd had. Dappere krantjes, waar mensen hun leven voor waagden, en waarin men het nieuws kon lezen”, schreef Marten Toonder in 1994, toen 50 jaar na dato alle 36 gepubliceerde Metro’s in een herinneringsboek gebundeld werden. „Het was fier en onbevreesd geschrijf, dat duidelijk maakte hoe onmogelijk het is om woorden te vinden voor een vurige, vlammende haat. Het bevredigde me tenminste niet om over Moffentuig, Barbaren, Hunnen en Teutonen te lezen, en ik meende dat afkeer beter (via cartoons, red.) getoond kan worden, dan gebrald.”
Met deze gedachte begon Toonder te tekenen. Met de dunne lijnen die uit zijn kroontjespen kwamen, bediende hij zich van een totaal andere techniek dan waarmee hij de Tom Poes-strip creëerde. „Het ondergrondse cartoon-werk was bijzonder prettig. Voor mijn eigen gemoedsrust beeldde ik in ontbinding verkerende soldaten af, en gaf ik gestalte aan hoger geplaatsten die aan vetzucht, faunvorming en vroegtijdige dementie leden”, stelde Toonder in 1994. „Op die manier reageerde ik mijn eigen, geheime gevoelens af.”
‘Metrolieten, vereenigt u!’
Jan Gerhard Toonder, die de naam Metro bedacht, was hoofdredacteur. In de eerste editie zette hij direct strijdbaar de toon. „Wij zijn onderduikers, zeker’’, zo schreef hij in de illegale redactieruimte bij het weinige licht van een brandend stompje kaars. „Maar wij zijn oneindig veel meer. Wij, die dagelijks distributiekantoren open kraken, banken leeghalen, treinen opblazen, met SD’ers stoeien en Führer-schennis begaan, wij zijn geen simpele onderduikers. Simpel onderduiker is slechts hij, die een wijkplaats heeft gezocht waar hij op betere tijden wacht, terwijl wij hem van illegaal persoonsbewijs, terroristische bonnen en ondergrondsch geld voorzien. De simpele onderduiker is als de wandelaar, die in een portiek schuilt tot de bui over is. Wij echter, wij zijn Maquis, Francs-tireurs en Partizanen, en wij weigeren vanaf heden naar den naam Onderduiker te luisteren!”
Jan Gerhard stelt dan een nieuwe betiteling van ‘den illegalen werker’ voor. „Wij zullen hem een naam geven, die ontleend is aan het toonbeeld van ondergrondschheid, illegaliteit en terrorisme. En wat, waarde lezer, is dit toonbeeld? Dit is Metro! Zoo zal dan voortaan Onderduiker de naam zijn van den ondergrondschen steuntrekker. Maar Metroliet zal de naam zijn van den ondergrondschen werker! Metrolieten aller landen, vereenigt u!”
De Speld
De humor waarmee Metro schrijft, doet denken aan de satire waarvan De Speld zich anno 2019 bedient. Als half november 1944 al wat delen van zuidelijk Nederland van de Duitsers zijn bevrijd, schrijft een verslaggever van Metro (met een dikke knipoog) daar ‘ontzettende toestanden’ en ‘gruwelen onder geallieerd toezicht’ aan te treffen.
„De toestand in Brabant en Limburg is eenvoudig onbeschrijflijk: van wet en orde is niets meer te bespeuren. Mannen van onder de vijftig loopen op straat alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Samenscholingen van meer dan vijf personen worden niet alleen toegestaan, maar zelfs aangemoedigd. Onderduikers vertoonen zich allerwege, en men zegt hardop wat men denkt. In alle huizen brandt electrisch licht, en de brutaliteit wordt zoo ver gedreven, dat er op gas wordt gekookt. Een opheffing van het uitgaansverbod leidde tot verwildering van de zeden, want na acht uur ’s avonds, ja tot diep in den nacht, blijven heele volksmassa’s op straat loopen en Brabants bier drinken. In het nachtelijk duister dansen lieden arm in arm met Engelsche overweldigers. Men zingt opruiende liederen als „Mineke Poep zat op de stoep” en dergelijke.”
5e jaargang
Om de Duitsers zand in de ogen te strooien én om bij lezers het aanzien te vergroten, zet Metro op de cover van de eerste editie van 15 november 1944 dat het reeds om 5e jaargang , No. 7 zou gaan. „Metro is niet alleen het oudste illegale blad van Nederland, het is ook het illegale blad met de meeste goodwill. Het onomvalbare feit is: de populariteit van Metro wordt nergens geëvenaard!”, jokkebrokt Jan Gerhard een heel klein beetje.
Ondanks de toenemende papierschaarste, blijven de Metrolieten strijdbaar. „Wees ervan verzekerd, lezer: Metro blijft uw huisvriend, als het moet tot in den treure. Hoe slecht de papiersituatie ook mag worden, wij verschijnen desnoods in een oplage van 1 exemplaar, gedrukt op den achterkant van een verloopen jambon. Maar verschijnen DOEN wij!
Naoorlogse Metro
Tijdens de oorlog verschijnen 7 Metro’s. Na de bevrijding in mei 1945 komen er nog 29 bij, die meestal 8 pagina’s tellen en per stuk voor 18 cent kunnen worden aangeschaft. „Vanaf het eerste nummer heeft iedereen er met groot enthousiasme aan gewerkt, en het succes was evenredig”, zo keek Marten Toonder in 1994 terug. „De afkeuring van de gevestigde verzetsbladen (zoals Trouw en De Waarheid, red.) was echter groot. Die duurde voort toen de oorlog was afgelopen en Metro zich tegen de dictatuur van het Militair Gezag keerde. Dat was een heel ander soort tegenstander – en dat was ook te merken aan de kwaliteit van de bijdragen. Echt haat zat daar niet meer achter. Het was geïrriteerdheid en teleurstelling over de middelmatigheid van de zo lang verbeide Bevrijding. Het is duidelijk aan de tekeningen te zien. Niet langer zijn het afbeeldingen en monsters en gedrochten: het worden portretjes van fantasieloze politici, die niet kunnen begrijpen wat er eigenlijk in die vijf oorlogsjaren allemaal is gebeurd.”
Uit welke cartoons Marten Toonder de meeste bevrediging had gehaald? „Het is bevredigender te tekenen met haat, dan met gramstorigheid.”
Het einde
In de zomer van 1946 valt voor Metro zeer abrupt het doek. In het (laatste) nummer van 29 juni staat nog een prijsvraag, waarin lezers wordt opgeroepen om voor 8 juli hun antwoord in te sturen. De winnaarsprijs van 2 gulden 50 wordt echter nooit uitgekeerd.