Hij schreef ‘ongehoorde liedjes’ in de trein
Maarten Bogaers vond in de trein van Overveen naar Amsterdam -en vice versa- alle rust om zijn ‘ongehoorde liedjes’ van de afgelopen 30 jaar op te schrijven.
22 minuten. Zo kort duurt de treinreis van Overveen (thuis) naar Amsterdam (werk) en toch bleek het voor Maarten Bogaers precies lang genoeg. „Ik schreef elke ochtend een liedje op, en op de terugreis weer. In de trein vond ik de rust die ik nergens anders vond.”
Schrijven in gedachten
Met vier jonge kinderen en een drukke baan als bedrijfsanalist, ging hij op in de hectiek van alledag, tot hij op een goede dag dacht: Ik moet íets met die liedjes van mij. In het verleden zat Bogaers in een ‘rockende bluesband’ („Jan-O-Jan, we waren ooit best bekend in Haarlem en omstreken”) en al sinds zijn studentenjaren schrijft hij, vooral in zijn gedachten. „Eigenlijk best wel zonde als het straks allemaal verdwijnt of wanneer ik het vergeet. Zeker nu ik kinderen heb, vind ik het toch wel bijzonder als ze later nog eens kunnen lezen wat hun vader heeft geschreven.”
Tot zo’n twee jaar geleden las hij in de trein z’n krantje of keek hij dagdromend naar buiten terwijl het landschap veranderde van duinen naar weilanden tot de stad. En toen werd hij ‘ook zo iemand die telkens maar met die telefoon bezig is’. Maar geen Whatsapp, Tinder of Buienradar, want Bogaers schreef er een voor een zijn liedjes in. Veelal uit het hoofd en soms met behulp van ‘wat vodjes die door het huis zweefden of nog in mijn gitaartas zaten’. Het is hem meegevallen hoeveel hij nog herinnerde. Zelfs die allereerste liedjes, van dertig jaar terug. „Als ik dan een paar woorden hardop zei, kwam de rest vanzelf. Ik heb meer moeite gehad precies te herinneren wannéér ik het liedje heb bedacht.”
Een treintraditie
Het tikken van de liedjes in zijn iPhone werd een echte treintraditie. Waar zijn medepassagiers nipten aan hun coffee-to-go, verloor hij zich vier dagen per week 22 minuten lang, heen en terug, in de vele woorden in zijn hoofd en maakte hij van zijn ongehoorde liedjes, geschreven liedjes.
Over Guusje bijvoorbeeld. Niet een geheime liefde van weleer, maar over de kat van het gezin die nog maar zeven maanden oud was toen ze tijdens een kerstvakantie overleed. ‘Als jij er nu nog was/ dan zou ik zeggen ‘blijf nog even/ het is toch pas/ je eerste van je negen levens’ schreef hij. Zijn dochter bleek na de vakantie het geheugen van haar vader te hebben en zei de woorden van het liedje uit haar hoofd tijdens het kringgesprek. „Maar ze kan het liedje nu niet meer horen, het doet te veel pijn.”
Zijn stijl is melancholisch, iets waarvan hij al houdt sinds zijn allereerste optreden in de eindmusical van groep 8 („Ik kon toen helemaal opgaan in een liedje over een zielige opa die zijn moestuin moest opgeven”) en met een hang naar nostalgie. Maar zijn stijl is ook van nu. ‘We gaan het leven pakken’, luidt zijn persoonlijke credo, evenals ‘pluk de dag’. Want opeens ben je op een dag vijftig, ondervond ook hij aan den lijve. „Heb ik wel genoeg beleefd, heb ik wel genoeg gedaan, vraag je je dan af, daar heb ik ook een nummer over geschreven.”
Verliefd op de barvrouw
Als je zijn liedjes leest, voelen ze als autobiografische gedichten vol levenspoëzie, zonder platheid of ‘dit heb ik eerder gehoord’. Zijn taal, die origineel en echt is, en je soms een paar keer moet lezen voordat je het begrijpt – of nog steeds niet, maar dat heeft wel weer wat -, is bijzonder. ‘Je kwaliteiten/ rariteiten/ niet geleerd op faculteit’ bijvoorbeeld. Of Rooie kanjer/ als ik je wenk/ denk ik aan de liefde/ Welnee niet aan het bier/ dat jij me brengt. „Het gaat over een barvrouw met rode haren waar mijn bandgenoten verliefd op waren. Elke avond gingen ze naar het café, maar ze hebben het haar nooit durven zeggen.” Hij raakte gefascineerd door hun verhalen en schreef het lied. „Ik heb haar tot op de dag van vandaag nog nooit gezien.”
Schrijven is zijn uitlaatklep in zijn nog altijd drukke leven. „Ik ben er eigenlijk altijd mee bezig in mijn hoofd, of ik nou de hond uitlaat of een biertje drink.” Vroeger onthield hij nog alles, lacht hij, „nu vraag ik steeds vaker: pak eens even een pen en papier voor papa, ik moet éven wat onthouden.”
‘Dat bedoelde die ouwe’
Voor elk van zijn vier kinderen schreef hij een van zijn liedjeszinnen voorin in hun bundel. Speciaal uitgekozen. ‘Zolang de sterren aan de hemel staan, ben je nooit alleen’, schreef hij voor dochter Kaatje. „Ze is nu nog te jong om alles te begrijpen, maar het lijkt me zo mooi wanneer zij en mijn andere drie later mijn liedjes lezen en denken: Oh ja, dus dát bedoelde die ouwe toen.”
Tegenwoordig zit hij weer met zijn krantje in de trein, en is er ook weer tijd voor dagdromen, met nog steeds de veranderende landschappen die voorbij trekken. „Ik zou mijn ongehoorde liedjes nog weleens echt willen zingen. Gewoon kleinschalig, hoor, tijdens een huiskamerconcertje ofzo. Niet te groot, maar wel gehoord.”