Het heftige jaar van Ebru Umar
Ebru Umar beleefde haar heftigste jaar ooit. Exclusief voor Metro schreef zij haar persoonlijke verhaal op. ‘Iedereen denkt dat alles weer goed is als je terug bent, maar niets is minder waar. Alles was juist anders. Alles.’
Mijn vriendin Charlotte woont in het leukste huis van London. Het is klein, maar vergeleken met hoe ik nu woon toch drie keer zo groot. In de zomer verblijf ik er een kleine twee weken; Lot viert dan met haar familie vakantie ergens ter wereld en ik pas op haar katjes. Zo ook afgelopen augustus. Vanaf Rotterdam Airport betrapte ik mezelf erop dat het de eerste keer sinds terugkomst uit Turkije was, dat ik niet angstig dacht ‘dit is de eerste keer dat ik weer xyz doe’. Mijn lichaam en geest registreerden én reageerden op álles wat ik deed sinds ik terug was in Nederland.
De ‘eerste’ keer
Alles was weer een eerste keer. De eerste keer in mijn eentje over straat. De eerste keer in een winkel. De eerste keer autorijden. De eerste keer naar het theater. De eerste keer met iemand afspreken in het openbaar. De eerste keer sporten. Iedereen denkt dat ‘alles’ weer ‘goed’ is als je terugbent, maar niets is minder waar. Alles was juist anders. Alles. Je zintuigen staan op scherp, registreren alles. Alle eerste keren.
En dan nu de eerste keer weer weg uit Nederland. Het feit dat ik registreerde dat ik het niet-registreerde, deed me goed. Om me vervolgens te realiseren dat ik als ik een toeschouwer op Rotterdam Airport zat: ik wist wel dat ik naar Londen zou vliegen, maar dat ik daarvoor door de douane moest, de gate in de gaten moest houden en vooral: naar het vliegtuig lopen, was ik even vergeten. Alles wat ik voor Turkije vanzelfsprekend wist en deed, was weggevaagd. Zelfs in dien mate dat ik rustig toekeek hoe andere mensen naar het vliegtuig liepen en ik nog maar krap op tijd realiseerde dat ook ík naar dat vliegtuig moest.
De negen dagen in Londen zelf waren een drama. Ondanks dat er gezelschap uit Nederland overkwam. Fotograaf Thomas Schlijper was er vier dagen en een vriendin kwam een dagje om een musical te zien. Ze merkten het aan me, maar ik was bekaf – en niet van het vele lopen. Ik wilde maar één ding: thuis zijn. In mijn eigen huis. In Rotterdam. Ik appte een van de mannen van TMG, die mij hadden opgevangen bij terugkomst. “Ik ben zó moe, ik snap er niets van.” Hij snapte het wel: “Je hebt zelf niet in de gaten wat je allemaal hebt meegemaakt. Hoeveel stress je hebt gehad. Je doet het goed, maar je hebt tijd nodig. PTSS is een serieuze zaak.”
PTSS
De diagnose PTSS is nooit officieel gesteld. Uiteraard ben ik bij een psycholoog geweest – twee zelfs, en drie als je Slachtofferhulp meetelt – maar die zeiden allebei na het eerste gesprek dat ik ze niet nodig had. “Alles wat ik je kan leren, doe je zelf al. Je blijft niet hangen maar kijkt vooruit. Je jammert niet van ‘waarom ik’ maar telt je zegeningen. Je benoemt ellende en problemen, maar hebt je humor en bent oplossingsgericht. En vooral: je bent niet bang om emoties te tonen.” Het feit dat ik ook weer volle nachten sliep zonder nachtmerries sterkte de psychologen in hun overtuiging dat ik het zelf wel afkon. Bij de tweede psycholoog ben ik gebleven, omdat mijn moeder daar gelukkig van werd. En het was een leuke fietstocht naar Rotterdam Delfshaven.
Maar ik had alle symptomen van PTSS. Hoewel ik me afvraag of het niet rouw is. Ik was bekaf. Het liefst wilde ik hele dagen slapen, maar mijn hersenen stonden in overdrive. Tot het moment dat ik van mijn ouders naar mijn eigen nieuwe woning verhuisde half juni, sliep ik niet meer dan vier uur per nacht. Als je dan overdag ook niet bijslaapt – quod non – ga je stuk. Gelukkig sliep ik meteen zes uur nadat ik verhuisd was.
Ik vergat alles. Maar echt alles. Zodra ik terugkwam in Nederland, kocht ik een papieren agenda. Mijn hersenen konden de complexiteit van de iPhone voor meer dan bellen en appen niet aan. Een papieren agenda bracht uitkomst – moet ook wel als je drie keer je interviewafspraak met Ferry Doedens vergeet. Of om 9 uur naar Geert Wilders rijdt terwijl er toch echt 12 uur staat in je agenda. Die agenda loste dus niet alles op: alles wat met getallen te maken had, kon ik niet aan. Data, tijdstippen en geld: ze betekenen niets tenzij ze in verband met iets anders staan. Verbanden onthouden lukte niet. Ik zag een naam staan in mijn agenda, maar dat daar óók nog een tijdstip bij hoorde, registreerden m’n hersenen niet. Het enige wat dan helpt is dat onderkennen – wat ik dus ook deed. Afspraken waarbij ik te vroeg of te laat bij kwam: sorry PTSS. Shit happens, moet ik me ervoor schamen? Ik doe mijn best. Meer kan ik niet doen
Geld is ook een getallenkwestie. Was ik in maart willens en wetens de investering van een nieuwe woning aangegaan, drie maanden later snapte ik er niets meer van. In geen enkel scenario had ik rekening gehouden met landarrest, laat staan de gevolgen. “Je had ook geen rekening met landarrest kunnen houden,” zei een nerd-vriendje. Hij had gelijk. Maar hoe moest dat ook al weer met mijn woning in Amsterdam? De reflex was VERKOPEN! Mijn Amsterdamse makelaar bleef nuchter: “Je bent emotioneel niet in staat om nu beslissingen over dit soort zaken te nemen. Ik weiger tot 31 december om tot verkoop over te gaan.” De eigenaar van het bedrijf Quooker raakte een snaar toen ik zijn bedrijf bezocht en zenuwachtig werd over de enorme omvang van het bedrijf. “Jij leek me nou niet echt risicomijdend Ebru.” In your face. Niets aan mij is risicomijdend, maar opeens zat ik in een scenario dat ik niet kende. Niet eerder smachtte ik naar de Metro-zomerstop. Rust..
Het is wonderbaarlijk hoe het geheugen werkt: het laat alles los wat irrelevant is in tijden van stress. Langzaam maar zeker komt het terug, maar een achternaam? Een bedrijfsnaam? Een emailadres? Het zit ergens verstopt in mijn geheugen. Zoals ook het adres van de KRO/NCRV-studio verstopt was en ik van Amsterdam naar Hilversum rijdend opeens niet meer wist hoe ik er moest komen. Opperste concentratie zorgde ervoor dat ik uiteindelijk de weg vond. Om vervolgens te verdwalen in de straat waar Cisca Dresselhuys woont: ik was er al tig keer geweest, maar kon haar huis niet vinden. Twee keer reed ik de straat op en neer totdat ik bedacht dat ik me moest concentreren op de huisnummers.
‘Het komt goed’
Geen enkel moment heb ik me gek laten maken door onzekerheid. PTSS is een variant op rouw. En van de moord op Theo van Gogh wist ik dat het uiteindelijk voorbij gaat. Het kost tijd. Dus mijn gevleugelde woorden waren ‘Het gaat beter. En het komt wel weer goed. Misschien niet vandaag, misschien niet morgen, maar het komt goed.’ Dat het goed zou komen, wist ik al in Turkije. In de hele twilightzone die ik daar beleefde realiseerde ik: het uitzicht is nog steeds goed. Het weer is nog steeds goed. Ik woon niet onder een brug, maar zit in het huis van mijn ouders. Ik eet niet uit vuilnisbakken, maar m’n moeder zet elke dag ontbijt voor me klaar en ’s avonds blijft het dilemma waar we zullen eten. Met als toetje de cocktail op het dak van het Hilton. Landarrest is kut, maar familie en vrienden om je heen die de boel veraangenamen alsof het een verlengde vakantie is: we laten ons niet gek maken door een stel NSB-Turken!
Dezelfde situatie had ik in Nederland: ik woonde dan wel niet meer in mijn huis in Amsterdam, maar wél in mijn eigen huis in Rotterdam. Mijn ouders zorgden nog steeds voor me – de gevleugelde uitspraak van mijn vader moet dit jaar geweest zijn ‘ze eet helemaal niets!’. Niet waar. Mijn moeder kookt heerlijk en brengt het nu zelfs langs. Best fijn om om de hoek bij je ouders te wonen. En mijn vrienden zijn de beste. De allerbeste. Zonder enige terughoudendheid hebben ze me opgevangen. Met onderdak, met aandacht en zelfs met geld. Niet werken, geen huurinkomsten, doorlopende uitgaven en een verbouwing die gestaagd doordenderde. Of het nou 150 euro was of 25k: vrienden schoten voor of stortten het op mijn rekening nog voordat ik er erg in had. En laat ik mijn aannemer niet vergeten: Ed Zwanikken krijgt nog steeds geld van me. Pas afgelopen week stuurde hij een factuur voor in de zomer geleverde diensten. Dat aannemers een hekel hebben aan achter de computer facturen opmaken, heeft er wel iets mee te maken maar niet alles…
Werken een opgave
Werken was een opgave – en niet alleen omdat ik mijn interviewafspraken vergat. Concentratie was een probleem. Eigenlijk had ik telefoonangst, schroom om mensen live te ontmoeten en had ik geen idee hoe ik een gesprek moest houden. Dacht ik. Want je bent gewoon de professional die je altijd geweest bent: op de autopilot blufte ik me overal doorheen. 1x overschreef ik een tekst (sorry Danny de Munk) en 1x werd m’n telefoon gestolen door een criminele Marokkaan waardoor ik het interview met Robert Vuijsje over moest doen (sorry Robert). De Libelle Zomerweek was een warm bad – eentje waar ik elke dag totaal verschrompeld en moe uitkwam, maar wél de volgende dag weer met frisse moed naartoe ging. Toen op een ochtend Jan Smit afzegde en ik binnen een half uur Lange Frans bereid vond om drie uur later op het podium te staan, was dat een boost voor mijn zelfvertrouwen: ik kan het nog, werken. (Dank Frans). Maar niet zonder de enorme steun en het geduld van mijn collega’s. Waanzinnig. Mijn opdrachtgevers schroomden niet om me werk te geven, vroegen lief of ik het wel wilde. Met alle liefde. De eerste keer dat ik in een vergadering met vijf vrouwen zat, brak het angstzweet me uit: kan ik me concentreren op vijf meningen? Vijf ideeën? Het lukte half – en half is al meer dan niet. Half betekent: de vergadering volgen en meepraten lukte. Maar na afloop bleek ik de helft vergeten. Betere aantekeningen maken de volgende keer. En grinnikende collega’s: ‘nou ja misschien waren we niet zo duidelijk.’
Het huis in Amsterdam leeghalen lukte niet. Een plek geven aan achttien jaar aan spullen en herinneringen. Telkens weer keerde ik terug naar de plek die ik op 17 april voorgoed achter me bleek te hebben gelaten. Telkens weer reed ik onverrichter zake weg. Totdat ik een vriend in scheiding hoorde zeggen dat hij zijn huis terug wilde. Het kwam als een mokerslag binnen: ik óók!! En realiseerde me dat het niet om het huis gaat maar om mijn leven. Mijn leven zoals het voor 17 april was. Dat dat nooit meer zou gebeuren, knalde erin. Meteen huurde ik een bus en twee mannen en liet in een weekend de boel overkomen. Ik kon het niet aan om zelf mee te gaan. Tranen met tuiten heb ik gejankt toen zij achttien jaar van mijn leven parkeerden in een garagebox in Rotterdam. De mooie spullen had ik allang in ‘bruikleen’ weggegeven. Design heeft ruimte nodig en als er een ding is waar ik gebrek aan heb in Rotterdam is het wel ruimte. Maar ook daar wen je aan en ach, IKEA wordt alleen maar onderschat door mensen die voor het eerst een huis kopen. “Het zijn jouw spullen he Ebru, zodra je ze terug wilt, krijg je het terug,” verzekerden vrienden en familie die nu plezier hebben van meubels die ik in ieder geval niet hoef te verzekeren. Ja, alles heeft een upside hoor. De hele zomer klikte ik fanatiek op Funda om een groter huis te vinden – en na een bezichtiging van iets wat qua vierkante meters in de buurt kwam bij wat ik gewend ben, besloot ik: nu even niet. Ik ging hyperventileren bij de gedachte opnieuw te moeten verhuizen. Aarden en accepteren, genieten en gelukkig worden hadden prioriteit boven vierkante meters.
Het einde van de tunnel
Letterlijk elke dag voelde ik vooruitgang. Die gepaard ging met terugval: een afspraak vergeten kon me van slag brengen. Noteren dat het me van slag bracht was de volgende stap. Face your demons – gelukkig heb ik daar nooit moeite mee gehad. Totdat ik eind september voelde dat ik vast zat. Er zat geen vooruitgang meer in mijn herstel, terwijl duidelijk was dat ik er nog niet was. Ik boekte een trip naar Ibiza, een kleine week sporten en vasten én een test of ik van huis kon zijn. De avond voor vertrek sprak ik een betrokkene in mijn hele landarrestverhaal. Na dat gesprek trok het laatste beetje smog weg uit mijn hoofd. Bij terugkomst uit Ibiza zag ik het einde van de tunnel. De papieren agenda legde ik symbolisch weg: sinds 14 november gebruik ik mijn digitale agenda weer. 15 november kon ik voor het eerst weer een getal onthouden. Het lijken kleine stappen, maar voor mij was het de wereld. Net als het feit dat ik Funda meed, nou ja soort van: ik kijk nog steeds, maar eigenlijk vooral om te zien hoe goed ik woon.
Natuurlijk komt er een dag dat ik ga verhuizen; waarschijnlijk de dag dat mijn nieuwe buurman totaal klaar zal zijn met het feit dat ‘ie minstens 1x per maand dozen vol kleding en schoenen uit de hoogste kast moet helpen tillen. Als je klein woont, moet je de boel immers hoog opbergen. Nieuwe spullen kopen helpt niet: er is letterlijk geen plek in huis voor meer dan drie bossen bloemen, laat staan een nieuw paar schoenen. Maar het is goed zo, ik ben gelukkig. Mijn Rotterdamse vrienden hebben me warm opgevangen. Mijn Amsterdamse vrienden komen wekelijks langs. Het enige wat half november nog niet gelukt was, was het oppakken van mijn bioscoop- en theaterverslaving. Een maand later kan ik zeggen dat ook dat weer redelijk op peil is: Paul de Munnik, Andre van Duin, Mike Bodde, Erik van Muiswinkel, Let’s Dance!, Marcel Harteveld, Coppelia – ik ben er geweest, heb het gezien. Ciske de Rat, Claudia de Breij, HAIR, Bodyguard, Guido Weijers en nog een keer Paul de Munnik staan nu al op de planning. Alleen de weg naar de bioscoop moet ik nog vinden maar ook dat komt wel. Yannick van de Velde is alweer begonnen met het doorgeven van must see films (dank Yannick).
Het was een afschuwelijk maar interessant jaar. Ik heb mijn vrienden leren kennen, ik heb nieuwe vrienden gemaakt, ik heb mijn leven mogen herijken. En ik kan maar tot één conclusie komen: ik had een geweldig leven maar mijn beste jaren liggen voor me.