Dagboek: 9 bewogen dagen van Ebru Umar
Ebru Umar schreef zondag een dagboek over haar dagen in Turkije. ,,Ook nu vertrouwen we op het rechtssysteem en ga je geen domme dingen doen”, zeggen haar ouders.
Donderdag 21 april
Zodra ik lees over de kliklijn die het Turkse consulaat in Rotterdam heeft geopend, bel ik Lodewijk Asscher vanuit Turkije. Hij vraagt of ik me zorgen maak. Ja! En spreekt de legendarische woorden: ,,Ach, het zou wel ontzettend stom zijn als ze een Nederlandse journalist zouden oppakken.”
Ik schrijf er een column over voor Metro. Daarna boek ik een ticket terug. De echo van Asschers woorden galmt in mijn hoofd. Ik wil ze geloven en in plaats van een ticket op vrijdag naar Nederland, boek ik voor zondag. Mooi op tijd voor de nieuwe werkweek.
Vrijdag 22 april
Mijn column voor Metro over NSB-Turken, inmiddels omgedoopt tot klikturken, draait overuren. Het consulaat heeft gemeld dat het een foutje was. Een eenmansactie. Ach, rot toch op met je eenmansactie. ,,De enige relevante vraag is wat er met de doorgegeven namen gebeurt. Wat de gevolgen zijn voor degenen die genoemd zijn op de kliklijn. Eenmansactie, my ass.”
Zaterdag 23 april
Het is kinderfeest in Turkije. Overal zingende en dansende kindjes, in het hele dorp hangt de vlag uit. Als ik over de boulevard loop, begint het volkslied. Auto’s stoppen, agenten salueren, iedereen zingt uit volle borst mee; niets mis met nationalisme. Zouden wij wat meer van moeten hebben. Ik wijd er een tweetje aan. En ook dat er stukken minder vlaggen hangen dan vorig jaar. Later op de dag ga ik naar de kapper. Als ik morgen in Nederland ben, is het best fijn als mijn haar goed zit. Er komen wat boze tweets binnen. Turkjes vinden dat ik Turkije en de president beledig, Ik verwijs ze door naar de kliklijn met “ik denk niet dat je me trending krijgt maar succes ermee!” #fuckebru
Om 23.00 uur wordt er op de deur gebonkt. Ik doe de deur open en de rest is geschiedenis. Dankzij een tweet: ,,Oke. Politie voor de deur timeline. Geen grap.”
Zondag 24 april
Rond 4.00 uur ben ik naar het politiebureau in Davutlar gebracht om de nacht door te brengen. Hels was ik toen ik de agenten hoorde zeggen dat zij naar huis gingen en een ander team me zou wegbrengen: ,,Jij denkt toch niet dat ik om 4.00 uur ‘s ochtends bij twee wildvreemde mannen in de auto stap om 30 kilometer te gaan rijden?!” Mijn Turks mag dan dramatisch zijn, mijn intentie is duidelijk. Zuchtend brengen de mannen me weg. ,,Wij willen dit ook niet Ebru, wij voeren alleen orders uit.” Ja, dat deden de nazi’s ook vertel ik ze.
Rond 16.00 uur loop ik de rechtszaal uit. De rechter heeft besloten dat er een zaak tegen mij wordt aangespannen, ik een uitreisverbod heb en mij twee keer per week moet melden. Buiten wachten mijn vader, mijn jeugdvrienden Dizar en Mustafa en Turkse journalisten. Ik geef die mannen mijn nummer ,,Please call, I’ll be happy to talk to you.” Mijn telefoon staat roodgloeiend. De hele wereld belt.
Maandag 25 april
In tijden niet zo goed geslapen, het uitzicht over de Egeïsche zee geeft geen hint van wat ik achter de rug heb; laat staan van wat me te wachten staat. Totdat de telefoon gaat. Daan, mijn buurman. ,,Fijn dat het beter gaat Ebru, maar ik heb slecht nieuws voor je: er is bij je ingebroken, de deur is geforceerd, gewoon stuk. Ik loop nu naar boven… Wat raar. Alles ligt er nog, maar het is een bende. Alle kasten zijn opengetrokken en je hele kleedkamer is ondersteboven gehaald.”
Ik blijf kalm, informeer wie ik moet informeren en bel mijn moeder. ,,Mama, maak je geen zorgen, met mij gaat het goed. Het slechte nieuws is alleen dat er is ingebroken in Amsterdam. Het wordt allemaal geregeld door Metro, dus je hoeft je geen zorgen te maken.”
Mijn moeder reageert met één zin: ,,Dit is pure intimidatie door Nederturken. Laat je niet gek maken.” Ik laat me niet gek maken. Natuurlijk niet. Ik laat de wereld weten dat ik in mei 46 jaar Ebru Umar ben. En de rest van mijn leven Ebru Umar zal blijven. En schrijf een column – dat is wat Ebru Umar doet.
Mijn vader komt en blijft de hele dag bij me. Ik heb geen kans om ook maar één woord met hem te spreken. Niet alleen Nederlandse pers maar ook Turkse, Russische, Israëlische, Britse, Franse, Italiaanse, Griekse, Duitse en zelfs Amerikaanse probeert me te pakken te krijgen. Het stemt mijn vader niet gerust; hij is 73 en ziet maar één scenario voor zich: dat zijn oudste dochter wegrot in een Turkse cel, terwijl hij sterft. ,,Ik ben zo trots op je, Ebru.”
Dinsdag 26 april
Powned en EenVandaag zijn er. Ik heb bij ze in het hotel geslapen, ik wil niet alleen zijn. Midden op de dag krijg ik te horen dat ik naar de openbaar aanklager moet. De openbaar aanklager vraagt naar m’n tweets. Het is een herhaling van zetten. De Nederlandse ambassadeur belt. Hij heeft besloten dat ik 24/7 begeleiding krijg, ’noem het een babysit als je wilt’. Nooit eerder was ik zo blij met een babysit. En of ik alsjeblieft voorzichtig wil zijn in mijn uitingen op social media. ,,Weet dat we met man en macht aan je terugkeer werken.” Dat weet ik. En dat beloof ik.
Woensdag 27 april
Mijn moeder is er. Die hield het niet uit in Nederland en is hierheen gekomen. ’s Ochtends spreek ik mijn ouders toe – of zij mij. ,,Ebru, we hebben ons ons hele leven aan de wet gehouden, in Nederland én in Turkije. Ook nu, ook onder deze omstandigheden vertrouwen we op het rechtssysteem en ga je geen stomme dingen doen.”
De consulair medewerker is een topper, het klikt meteen. We eten bij het visrestaurant – gewoon alsof er niets aan de hand is. O jawel, toch: álle adresjes waar ik al jaren kom en waar ik al jaren mijn naam niet prijsgaf, zeggen als we er langskomen: ‘mevrouw Ebru, we vinden het zó verschrikkelijk wat u wordt aangedaan’. Kusadasi. Westkust Turkije. Dit zijn Europeanen.
Donderdag 28 april
Een sms van mijn advocaat. De politie zoekt me. Waar ik ben en of ik me wil melden. Nu! Nou, nee. Ik ben elders, ik ben druk en ik wil me niet melden. Ik wil shoppen. Het lijkt indruk te maken, maar de politie gaat niet akkoord. De consulair medewerker wordt geïnformeerd en zij sommeert me om te gaan. ,,En dan kun je meteen kennismaken met de politie-liaison van de ambassade.” Er moet een risico-analyse worden opgesteld, mijn veiligheid in NL staat onder druk en daarom is hij hier. TeamUmar zit met vijf man tegenover TeamPolitie van vier. Er is ‘niets’ aan de hand. De Turkse politie heeft opdracht gekregen van de politie-liaison om mijn veiligheid te waarborgen en de Turken vragen of ik me zorgen maak. Tja, wat zal ik zeggen?
In de middag ontmoeten de consulair medewerker en ik ambassadeur Van Rij op het vliegveld. Bij het afscheid krijg ik twee zoenen. ’s Avonds belt Thomas Schlijper die me vertelt dat er nog veel meer is gekalkt op de muren van mijn Amsterdamse huis. Het wordt duidelijk dat ik daar niet meer naartoe terug zal kunnen keren. Ik ben toe aan een cocktail.
Vrijdag 29 april
Vandaag dient mijn advocaat het bezwaarschrift tegen mijn landarrest in. De consulair medewerker en politie-liaison vertrekken, ik maak een roadtrip met mijn neef. Op de heenweg val ik in slaap, op de terugweg zet ik de auto aan de kant, als er mensen bellen die ik wil spreken. Er moeten dingen in Nederland geregeld worden, het is hartverwarmend hoe vrienden en familie alle zorgen uit handen nemen. De nieuwe consulair medewerker arriveert, een Rotterdamse. Alle leuke Nederturkse vrouwen zitten in Turkije laat ik Mark Rutte weten, terwijl we een ijsje halen.
Zaterdag 30 april
Ik kan niet anders dan afwachten. Bij de kapper val ik in slaap.
Zondag 1 mei
Mijn ouders en ik ontbijten aan het water. Mijn advocaat is er ook. Nog geen drie minuten later komt de hele politiemacht aanzetten. Ze zijn vriendelijk. Als ze weggaan, fluistert een van de mannen uit het gezelschap me toe: ,Mevrouw Ebru, u moet heel voorzichtig zijn."